English / Engels
Bersiap Afdrukken

Het overgrote deel van de Nederlanders in en buiten Indië besefte niet dat de situatie in de kolonie ten gevolge van de oorlog ingrijpend gewijzigd was. Zij gingen blindelings uit van herstel van het Nederlandse koloniale gezag. De Indonesische onafhankelijkheidsverklaring van 17 augustus werd door hen niet serieus genomen. Integendeel: velen zagen de Indonesische Republiek als een door de Japanners bedacht en door inheemse collaborateurs uitgeroepen misbaksel.

De Nederlanders bevonden zich echter in een zwakke positie. De Britse troepen die op Java waren geland waren niet van zins de Republiek terzijde te schuiven. Zij waren alleen gearriveerd om de geïnterneerden te evacueren en de Japanners te ontwapenen en af te voeren. De Britse bevelhebber op Java, luitenant-generaal Christison, sprak het voornemen uit Nederlanders en Indonesiërs aan de onderhandelingstafel te brengen.

De Japanse troepen wilden intussen zo snel mogelijk af van hun verantwoordelijkheid voor rust en orde. Zij begonnen zich terug te trekken in eerder in gereedheid gemaakte kampen ('zelfinternering'). De Japanners droegen bovendien op grote schaal wapens over aan de Indonesische jongerengroepen, de zogeheten 'pemoeda's'. Vaak gebeurde dit vrijwillig, maar soms ook onder dwang. Er ontstond een chaotische situatie waarin geen enkele partij in staat was het ontstane machtsvacuüm adequaat te vullen.

Naargelang steeds duidelijker werd dat de Nederlandse autoriteiten bezig waren hun terugkeer naar Indië voor te bereiden, roerden de nationalistische krachten zich steeds meer. Soekarno en de andere nationalistische leiders slaagden er niet in hun jonge heethoofdige aanhangers volledig in de hand te houden. Honderden lokale Indonesische strijdgroepen, ad hoc gevormd en met Japanse wapens uitgerust, opereerden vaak zonder centrale leiding en zonder enige controle van de oudere leiders.

De laatste drie maanden van 1945, de zogenaamde bersiaptijd (bersiap betekent 'wees paraat'), werden gekenmerkt door geweld, chaos en anarchie. Straatgevechten braken uit en Nederlandse ex-geïnterneerden in en buiten de kampen werden systematisch aangevallen en beschoten. Overal vonden aanslagen, ontvoeringen en moorden plaats, waarbij vooral Chinezen en Indo-Europeanen het doelwit van radicale Indonesische nationalisten vormden.

De Indische Nederlanders buiten de kampen bevonden zich in een uiterst kwetsbare positie, terwijl de geïnterneerden in de kampen door de Japanners en/of Britten beschermd werden. Honderden mannen, vrouwen en kinderen werden op gruwelijke wijze vermoord. Tienduizenden Nederlanders werden bovendien, waarschijnlijk deels ook voor hun eigen veiligheid, door de Republiek Indonesië (opnieuw) geïnterneerd, veelal in kampen in het binnenland van Java. Hun aantal wordt op ongeveer 46.000 personen geschat.

De Britten konden niet voorkomen dat de pemoeda’s ook hen als pro-Nederlands gingen beschouwen; geleidelijk werden zij eveneens het doelwit van de Indonesische jongeren. Soms werden ook Japanners slachtoffer van het geweld. Op de meeste plaatsen was de houding van de Japanners nogal ambivalent, maar doorgaans werden de kampen door hen goed bewaakt, en in Semarang grepen zij medio oktober onder leiding van plaatselijk commandant Kido zeer stevig in om de bedreigde Nederlanders te ontzetten.

In steden als Soerabaja, Semarang en Bandoeng moesten Britse, Brits-Indische en Japanse militairen hevige strijd leveren met de nationalistische strijdgroepen voordat kon worden begonnen met de evacuatie van de voormalige interneringskampen. In Soerabaja moest drie weken lang van straat tot straat worden gevochten voordat de Britten de stad onder controle kregen. De ex-geïnterneerden in Ambarawa, Banjoebiroe en Magelang op Midden-Java – vooral vrouwen en kinderen – konden in november en december slechts met de grootste moeite door de Britten naar Semarang worden geëvacueerd. In Bandoeng moest het zuidelijk deel van de stad worden ontruimd om het noordelijk deel des te beter te kunnen verdedigen.

Overal had men te maken met een groot vluchtelingenprobleem. Duizenden ex-geïnterneerden in Oost- en Midden-Java werden daarom geëvacueerd naar Batavia, Singapore, Bangkok, Brits-Indië, Ceylon, Australië of Nederland. De haastige evacuaties en de langdurige gevechten hadden tot resultaat dat de rust in de door de Britten beheerste key areas begin 1946 enigszins kon worden hersteld. Ook na de bersiapperiode werden op veel plaatsen nog schermutselingen uitgevochten, maar het geweld was niet meer zo intens en wijdverbreid als in de laatste maanden van 1945.

Hoeveel doden er tijdens de bersiapperiode aan Indonesische zijde gevallen zijn. is moeilijk vast te stellen. De schattingen lopen uiteen van 30.000 tot 100.000 op Java gedode pemoeda’s. De Britse en Brits-Indische strijdkrachten verloren tot december 1946 op Java en Sumatra 655 doden (waarvan 600 op Java), 1.663 gewonden (waarvan 1.420 op Java) en 320 vermisten (allen op Java vermist). De strijd met de Indonesische nationalisten kostte het Japanse leger 402 doden, 239 gewonden en 88 vermisten. Het aantal Nederlandse en Nederlands-Indische slachtoffers van de bersiap is niet exact bekend; de schattingen lopen uiteen van 3.500 tot 20.000 doden. Een aantal van circa 5.500 slachtoffers is vermoedelijk het meest reëel.

Het nationalistische geweld richtte zich overigens niet alleen op Nederlanders en Chinezen. Ook duizenden Indonesiërs werden het slachtoffer van het revolutionaire geweld. Vooral Indonesische ambtenaren en de inheemse elite vormden hierbij een doelwit. In de Nederlandse tijd, maar ook onder de Japanners, hadden deze beambten en deze elite als steunpilaren van het heersende regime gediend. Behalve van een antikoloniale opstand was dan ook tegelijkertijd sprake van een sociale revolutie.

De schok van de bersiap overtuigde veel Indische Nederlanders ervan dat in een onafhankelijk Indonesië voor hen geen plaats meer was. Na de soevereiniteitsoverdracht in december 1949 verliet het overgrote deel van de Indische Nederlanders dan ook het land van geboorte.

Lees verder: Vervolging en berechting van oorlogsmisdadigers.